Evangelisch-Lutherse Gemeente Het Gooi

Logo PKN

 

Wie verhardt het hart van de farao?

Een moeilijk verhaal

De tien plagen of slagen die de farao en zijn volk moesten ondergaan voordat de farao toestemming gaf om het volk Israël uit de slavernij te laten wegtrekken in het Bijbelboek Exodus, zijn één voor één dramatische tekenen. Zeker de laatste, die alle eerstgeborenen in Egypte doodt en de doorslag geeft om het volk te laten gaan. Negen keer was de rijke machthebber farao niet geneigd om zijn goedkope werkslaven te laten gaan. Maar de dood en doodsbedreiging in zijn naaste omgeving die van de tiende plaag uitging, liet ook zijn hart veranderen, al was het maar voor even. De in 1887 geboren Duits-Joodse kunstenaar Jakob Steinhardt heeft de tien plagen in de jaren 20 van de vorige eeuw verbeeld met houtsneden, ook de laatste. Het is een uitermate donkere snede, die met name ook het leed van eenvoudige mensen uitbeeldt. Hoe kan het, vragen we ons misschien met onze hedendaagse en door de Verlichting gevormde oren en ogen, dat een liefhebbende God zoveel geweld lijkt nodig te hebben om zijn/haar punt te maken? Deze vraag kwam ook aan de orde in de gesprekskring van onze gemeente, toen we daar het verhaal van de doortocht bespraken via een schilderij van Marc Chagall. Daarop zijn alle Egyptenaren te zien die de Israëlieten achternagingen, nadat de farao zijn besluit – zoals veel machthebbers tot op heden doen – gewoon terugdraaide en het volk toch niet wilde laten gaan. In de joodse traditie mag deze wonderlijke redding wel door het volk, samen met Mozes en Mirjam, bezongen worden, maar – zo vertelt een joods verhaal – God in de hemel legde zijn engelen het zwijgen op: zij mochten niet meejuichen vanwege de vele schepselen van God die de dood vonden. Geweld en onderdrukking: de Bijbelse traditie blijft er kritisch op, ondanks dat er geen zwart-wit of eenduidig antwoord op gegeven wordt. Datzelfde geldt ook voor de vraag naar de verantwoordelijkheid of vrijheid van de farao in dit verhaal.

Afbeelding1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Wie verhardt het hart van de farao?

Is het niet God zelf die het hart van de farao verhardt? En dan: waarom, of misschien beter, waartoe? Deze vraag, deze tekst, kan ook aan de orde komen in de komende cursus Leren van Luther – Solo verbo – Luther en de Bijbel, waar diverse ‘moeilijke’ teksten uit de Bijbel in het licht van Luthers visie op God en mens en zijn uitgangspunten voor het vertalen van de Bijbel uit de Hebreeuwse en Griekse grondteksten samen besproken en onderzocht zullen worden. In zijn gesprek met Erasmus, in zijn geschrift Over de geknechte wil, is Luther eenduidig: lees eenvoudig wat er staat. Het is God die het hart van de farao verhardt, schrijft Luther aan Erasmus. Erasmus daarentegen houdt de vrije wil en keuze van de farao open door ervoor te pleiten dat God hem slechts de mogelijkheid gaf zijn hart te verharden. De positie van Erasmus stelt in Luthers ogen de menselijke rede boven het gezag van God, dat voor hem uit de Schrift spreekt. Als je je eigen ik, de autonomie van jezelf, boven God stelt – wat wij allen door de Verlichting met de paplepel hebben ingegoten gekregen – dan zet je jezelf op de plek van God. Maar dat staat verre van wat Luther met geloven en vertrouwen bedoelt.

Waar is dan de vrijheid van ons mensen?

Voor Luther is het veeleer de vrijheid van God die onze vrijheid waarborgt en draagt. Onze vrijheid is een afgeleide, een genadegeschenk dat wij in geloof kunnen proberen te aanvaarden, als wij met hulp van de Heilige Geest Gods wil met ons doen en laten proberen te benaderen. In zekere zin heeft Luther een veel voorzichtiger en terughoudender mensbeeld, en ook gedachten over de menselijke mogelijkheden om goed te doen. Maar onze rechtvaardiging uit genade, om niet, kan ons helpen om goede werken te doen. Niet om in een beter licht voor God te komen te staan, maar omdat we al – door alles wat Christus voor ons heeft gedaan – voor God in een beter licht staan, mogen we op dit aanbod in alle voorzichtigheid antwoorden: met ons doen en laten, met ons vallen en opstaan. Deze geborgde of gebonden vrijheid is geen vaststaand gegeven, maar iets waarin je je dagelijks mag en moet oefenen. In die zin sluit Luthers opvatting aan bij de joodse visie van rabbijn Jonathan Sacks, die zegt: ‘Vrijheid is geen eigenschap die men óf heeft, óf niet heeft. Het bestaat in gradaties. Als onze wil niet wordt geoefend, kwijnt hij weg…’ En wel vooral geoefend in zelfbeheersing, door te doen wat God van ons vraagt in en door zijn geboden. Een oefening die ik bij Luther herken in een onophoudelijk bidden dat de Heilige Geest ons hart vult met wat Gods bedoeling is met ons. Laten we daarmee beginnen.

Ds Willy Metzger