De altaartafel en preekstoel zijn bedekt met zogenaamde paramenten of antependia in de kleuren groen, rood, paars of wit, al naar gelang de tijd van het jaar. Paramenten heten liturgische voorwerpen die van textiel vervaardigd zijn. Antepedium heet de bekleding aan de voorkant van de altaartafel, de lezenaar of de kanzel.
Paramenten worden sinds de 9e eeuw gebruikt
De liturgische kleuren van deze paramenten zijn pas in de 9e eeuw in gebruik gekomen, zij het in eerste instantie slechts de kleuren rood en wit. Rood als symbool van de liefde en van het bloed en de onverschrokkenheid der martelaren, wit als symbool van macht, zuiverheid en onschuld.
In de 12e eeuw komen daarbij nog het groen, symbool van de hoop en het leven, en het zwart, symbool van de rouw.
Aanvankelijk was het gebruik van de liturgische kleuren facultatief, maar rond 1200 werden zij voor de Latijnse kerk verplicht gesteld. Later voegt men bij deze 4 kleuren nog het paars, symbool van de boete.
Lichtrode of rose paramenten worden bovendien soms gebruikt op zondag Gaudete in de Adventstijd, en op zondag Laetare, de halfvasten. In de Lutherse kerken zijn de zwarte paramenten minder gebruikelijk; men gebruikt hier meest de paarse kleden ter vervanging.
Passend bij de tijd van het kerkerlijk jaar
De groene antependia worden gebruikt tussen Epifaniën en zondag Invocavit en vanaf de eerste zondag na Trinitatis tot de eerste Adventszondag.
De paarse antependia worden gebruikt in de Adventstijd en tussen zondag Invocavit en Goede Vrijdag.
De rode paramenten worden gebruikt op tweede Kerstdag, de dag van de moord op de onschuldige kinderen in Bethlehem, Pinksteren en voorts op de feest- en gedenkdagen van de kerk, zoals Hervormingsdag.
De witte antependia worden gebruikt tussen Kerstmis en Epifaniën, op Witte Donderdag en tussen Pasen en zondag Trinitatis.
Beschrijving van de antependia van de vierplek Bussum
Groen
Het groene kanselkleed toont een gouden kruis dat opgebouwd is uit rechte lijnen. Om het kruishart bevindt zich een uit 2 takken gevlochten doornenkroon.
Het groene altaarkleed is voorzien van een groot Christusmonogram in gouddraad, dat het gehele voorvlak vult.
Paars
Het paarse kanselkleed toont een kruis dat in de buitenste hoofdlijn een gestileerde versie is van de oudgermaanse kerkkruisen. Het binnenkruis is modern van vorm en bestaat uit 13 ruitvormige blokken, gevormd door gestileerde lelyknoppen die zich openen en de meeldraden ontrollen. Zij symboliseren de 12 apostelen en hun leraar. Op het hart van het kruis rust een Godscirkel, waarbinnen een Christusmonogram is aangebracht. Tussen de hoeken van het Christusmonogram groeien kleine wingerdblaadjes als symbool voor het eeuwig leven. Het kruishart wordt omgeven door een aureool van 20 uitschietende stralen.
Het paarse altaarkleed bestaat eveneens uit een groot kruis, dat het hele voorvlak beslaat. Ook hier is de buitenlijn een gestileerd oud-Germaans kruis. Het kruishart draagt een Christusmonogram met daarachter een uit twee takken gevlochten doornenkroon, omsloten door de Godscirkel. 0m de cirkel scharen zich de namen der 12 apostelen.
Rood
Het rode kanselkleed toont Alpha en Omega, uitgevoerd in wit vilt, met daarbinnen een kruis, waarvan de kruiseinden iets uitlopen. Het kruishart is bedekt met een vijfpuntige ster, symbool voor de ster van Bethlehem. In de omgevende Godscirkel bevindt zich een uit twee takken gevlochten doornenkroon. Daaromheen is een aureool met 12 stralen aangebracht, symbool voor de 12 apostelen.
Aan de voet van het kruis knielen twee engelen, terwijl boven het kruis een neerdalende duif de Heilige Geest symboliseert.
Het rode altaarkleed toont een groot kruis, dat licht is afgeschuind en waarvan de uiteinden eindigen in kwartrondgelijnde hoeken. Binnen dit kruis bevindt zich een breed binnenkruis, gevuld door twee wingerdranken. De takken winden zich tot een open oog en vervolgens tot een vierkant. Uit de streng geometrisch windende takken ontspringen gestileerde bladeren in de open driehoeksvormen en in het midden van de vierkanten bevindt zich telkens een plat neergeslagen blad. Voorts groeien er aan de takken druiventrossen, waarvan vogels eten. Het hart van het kruis wordt bedekt met een opengeslagen bijbel van wit perkament. Op de twee bladzijden staan de woorden van Thomas: "Mijn Heer en mijn God" - Joh. 20 : 28. Boven de bijbel is in gouddraad een neerdalende duif geborduurd als symbool van de Heilige Geest, terwijl vlak onder de bijbel een adelaar is aangebracht, symbool van Johannes, die met gespreide vleugels en grijpklauwen de bijbel verdedigt tegen de slang, die aan de voet van het kruis door de wingerdranken omhoog kronkelt.
Wit
Het witte kanselkleed toont een dubbelkruis van gouddraad en goudkoord. Het binnenkruis is gevuld met gestileerde wingerdranken, bezet met bladeren in zijaanzicht en druiventrossen. Het kruishart draagt een Godscirkel, waaruit wingerdbladen naar binnen groeien en waarbinnen een Christusmonogram is geborduurd.
Het witte altaarkleed is versierd met een breed kruis. Het kruishart draagt opnieuw de Godscirkel met daarbinnen het Christusmonogram, waarbij de ruimte tussen de letters gevuld is met twee grote, generfde wingerdbladen en 3 druiventrosjes, die ontspringen uit de Godscirkel: symbool van het eeuwig leven. De linker kruisarm is gevuld met een zwevende engelfiguur, die het Mattheüs-evangelie meevoert. De rechter kruisarm is gevuld met een adelaar, die het Johannes-evangelie met zijn klauw beschermt. De bovenarm van het kruis draagt een liggende, gevleugelde leeuw, die het evangelie van Marcus tussen zijn poten bewaakt. Het kruisbeen tenslotte is versierd met de gevleugelde stier, die knielt op het evangelie van Lucas.